Je zóú kunnen zeggen dat ik dapper ben

Toen de eekhoorn op een ochtend wakker werd lag er een brief voor zijn deur.

Beste eekhoorn,

Ik ben ziek.

Mier

De eekhoorn kamde zijn haar, waste zijn oren en holde naar buiten, de beuk af, het bos door naar het huis van de mier. De mier lag op zijn bed, onder een zware deken, met een kussen onder zijn hoofd, en keek ernstig naar zijn plafond.

‘Heb je mijn brief ontvangen?’ vroeg hij, toen de eekhoorn binnenkwam. ‘Ja,’ zei de eekhoorn. ‘Ik ben ziek,’ zei de mier.  De eekhoorn zweeg en knikte. De mier draaide zich op zijn zij, met zijn rug naar de kamer. Het was een mooie dag. Zonlicht stroomde de kamer in.

‘Waar ben je ziek?’ vroeg de eekhoorn. ‘Overal,’ zei de mier. Hij keek naar de muur.

‘Is het ernstig?’

‘Nogal,’ zei de mier. ‘Ik mankeer iets.’ Hij draaide zijn hoofd weer naar de kamer toe. ‘Daarom heb ik je geschreven.’ ‘O,’ zei de eekhoorn. Hij wist niet goed wat hij moest zeggen. En hij wist ook niet wat ziek was, of iets mankeren.

‘Zal ik iets doen?’ vroeg hij. ‘Nou…’ zei de mier. ‘Je zou iets kunnen zeggen om mij beter te maken.’

‘Wat dan?’

‘Je zóú kunnen zeggen dat ik dapper ben.’

‘Ben je dat dan?’

De mier zweeg even en antwoordde toen: ‘Nou… een beetje dapper ben ik wel. Maar ik bedoel dat jíj het moet zeggen.’ ‘Je bent dapper,’ zei de eekhoorn. ‘Ja…’ zei de mier, ‘dat is wel goed… maar je moet het anders zeggen… ik weet niet goed hoe ik dat moet uitleggen…’ Hij keek daarbij heel ongelukkig en ziek.

Toen zei de eekhoorn, uit de grond van zijn hart: ‘Je bent dapper, mier, heel dapper.’ ‘Ach…’ zei de mier en hij glimlachte bescheiden onder zijn deken op het bed in de hoek van de kamer. ‘Dat valt wel mee…’

De eekhoorn zweeg en ging op een krukje naast de mier zitten. Af en toe vroeg de mier hem om even zijn hoofd te schudden van verbazing en nog eens te zeggen dat hij, de mier, heel dapper was. Verder vroeg hij hem om suikerkorrels te raspen, honingraten te malen en room te stampen en alles op een bord te scheppen en naast het bed op de grond te zetten.

Zo ging de dag voorbij.

Aan het einde van de middag zei de mier: ‘Ik mankeer al bijna niets meer.’ De eekhoorn keek hem opgetogen aan en raspte nog wat suikerkorrels en mengde die met zoete gelei. Daar aten zij samen van.

Daarna ging de eekhoorn naar huis. Peinzend liep hij door het schemerige bos en dacht erover na hoe het zou voelen als je iets mankeerde. Maar hij kon zich dat niet voorstellen. En vol bewondering voor de mier klom hij de beuk in, naar boven, naar zijn eigen huis.

Uit: Je zóú kunnen zeggen dat ik dapper ben van Toon Tellegen. Met illustraties van Anne van Buul en Mance Post

Menu